donderdag 6 februari 2014

‘Enclave Volendam’ van Boudewijn Smid is een kwaadaardig boek

                                          


Er bestaan drie soorten Volendam. Het Volendam zoals we dat kennen door onze eigen ervaringen en de herinneringen die zijn opgeslagen in het collectief geheugen, is het enige echte. Daarnaast bestaan in de beelden die men in Nederland van Volendam heeft het ‘opgehemelde’ Volendam en het ‘verachte’ Volendam. De schrijver Boudewijn Smid behoort tot degenen die hun best hebben gedaan om het dorp en zijn cultuur in een zo ongunstig mogelijk daglicht te zetten. In zijn ogen is het een dom, xenofoob (angst voor alles wat vreemd is) en homofoob (angst voor homo’s), inteeltachtig dorp dat voor tachtig procent aan de coke is, in meerderheid op de PVV stemt en een toneelstukje opvoert om toeristen op een goedkope manier geld afhandig te maken. Zijn boek ‘Enclave Volendam’ is een volstrekt negatief portret. Zo vindt hij bijvoorbeeld dat het Volendams Museum van weinig museale waarde.

Laten zien dat het volk niet deugt
Ik was begonnen een commentaar te maken op de inhoud van het boek om te laten zien hoe de schrijver zijn best heeft gedaan om met sappige verhalen en de stijlmiddelen die een schrijver tot zijn beschikking heeft van Volendam een afstotelijk portret te maken. De boodschap is zo’n beetje: ‘ze stemmen daar massaal op de PVV, dat kan niet deugen en ik zal laten zien waarom dat volk niet deugt’. Al na zo’n dertig bladzijden ben ik opgehouden. Er is nauwelijks een zin te vinden die deugt en mijn commentaar zou op zijn minst de lengte krijgen die het aantal pagina’s van het boek royaal overschrijdt. De eek druipt eruit.

Valse leeslijst
Boudewijn Smid heeft achter in zijn boek een indrukwekkende lijst van geraadpleegde literatuur opgenomen. Een deel daarvan ken ik. Daarom kan ik ook rustig zeggen dat het een bluflijst is. Het is een opsomming van boeken en artikelen over Volendam waarvan hij er maar weinig gelezen kan hebben. Als hij zich de kennis uit die boeken eigen zou hebben gemaakt, zou hij nooit een boek over Volendam kunnen hebben geschreven dat zo negatief was. Wat Boudewijn Smid gedaan heeft is alles overslaan wat niet in zijn kraam van pas kwam. Hij had gewaarschuwd kunnen zijn. Een van de boeken die hij geraadpleegd heeft is dat van B.W.E. Veurman: ‘Volendammer Schilderboek’, dat in 1972 is uitgegeven en in 1979 zijn tweede druk beleefde. Veurman heeft gedaan waar Boudewijn Smid over pocht. Hij heeft een nauwgezette studie verricht naar het Volendam dat honderden kunstenaars trok. Veurman heeft zich ook al geërgerd aan eerdere negatieve berichtgeving over Volendam. Smid die zich in dat rijtje voegt heeft bij Veurman kunnen lezen: “De toon is bij zo’n verteller het belangrijkste. Het gaat er niet om of het verhaal waar is of niet, het is het mengsel van neerbuigend medeleven en spot dat er een bepaalde kleur aan geeft. Daardoor is het karakteristieker voor de bezoekers dan voor de Volendammers; typerend ook voor vele anderen die wat ze niet begrepen alleen maar stakkerig of gek konden vinden en die, voor zover ze meenden te begrijpen, gingen spreken van maskerade en bedrog” (pagina 15). Smid behoort tot degenen die er niets van hebben begrepen. Sterker nog, hij is naar Volendam gekomen om te vinden wat hij zocht. Zijn missie, aantonen dat Volendam niet deugt, kon hij niet volbrengen zonder alles over te slaan wat het tegendeel aantoont. Smid zet Veurman in zijn boek weg als een bewonderaar die het echte Volendam niet wou zien (pagina 46).

Valsheid met stijlmiddelen
Smid gebruikt alles wat hij vertelt om het beeld dat bij zijn missie past zo te schetsen dat het de lezer duidelijk wordt hoe achterlijk Volendam is en was. Een voorbeeld daarvan is zijn verhaal over Leendert Spaander (pagina 26). Er woonde al in de zeventiende eeuw een Spaander op Volendam, maar Smid laat de familiegeschiedenis beginnen bij de ondernemende Jan Spaander uit Durgerdam die in 1859 een zeilmakerij begon en als vreemdeling in een volledig rooms dorp niet naar de pas gebouwde Vincentius ging, maar naar het oude gereformeerde kerkje. Als Smid ook maar een paar van de boeken die hij noemt, goed zou hebben gelezen, zou hij geweten hebben dat er toen al wel wat meer protestanten op Volendam woonden. Die kennis kan hij echter niet gebruiken omdat hij de Spaanderfamilie gebruikt om die af te zetten tegen de tweederangs achtergebleven roomse Volendammers. Het gezin Spaander heeft daarom in de woorden van Smid een ‘aparte status’. Spaander, vervolgt Smid, stuurde zijn kinderen naar de ‘Fransche school’ in Edam. Daar gingen alleen kinderen heen die dat konden betalen. Dat konden Volendammers niet en daarom vonden ze dat de familie het hoog in de bol had: “Volendammer jongens gaan niet naar school, die gaan naar zee.” De kinderen Spaander kregen belangrijke functies op het dorp en vormden de smalle elite. Chef van de gasfabriek, directeur Visafslag, etc.

Leendert Spaander was eerst visser en vishandelaar
De geschiedenis leert echter dat Leendert op zijn vijftiende ging vissen en vishandelaar  werd tot hij van zijn analfabete vrouw uit Edam, die het varen te gevaarlijk vond, aan de wal moest komen en een café begon. Nadat ze het hotel aan dochter Alida hadden overgedaan verhuisden ze vrijwel direct naar Edam.  Smid heeft voor zijn verhaal geput uit het boekje van Jan Spaander: ‘Stille krachten, het mysterie van Volendam’ (1948), een boekje dat de zaken nogal eens net iets anders voorstelt dan ze in werkelijkheid waren. Het is Smid ontgaan dat de ‘eigen’ Volendammer elite er, in dezelfde tijd ongeveer, in geslaagd was om met brieven en acties de autoriteiten ervan te overtuigen dat Volendam recht had op een eigen kerk. Smid schrijft daarover alleen dat ze in Edam op agressieve wijze de ruiten insloegen (pagina 62). De visafslag zou later geboycot worden en vervangen door een eigen coöperatieve visafslag. Dat Volendam zo ongeveer alles te danken heeft aan de familie Spaander is een kwestie die ook al door Veurman in zijn boek ernstig betwijfeld wordt. Maar volgens Smid verdient Leendert Spaander een standbeeld op het Europaplein.
Als Smid  conservatrice Jannigje Kwakman in hotel Spaander leert kennen, noteert hij: “de conservatrice praat bijna Standaardnederlands. Ze blijkt een paar keer Volendam ontvlucht te zijn.” De conclusie blijft open maar de suggestie is duidelijk. Alleen degenen die Volendam ontvlucht zijn hebben algemeen beschaafd Nederlands leren spreken.

Schrijver zet in boek Volendammers neer als ‘klootjesvolk’
Het zijn maar een paar voorbeelden uit vele die laten zien hoe Smid zijn verhalen in het boek gebruikt voor zijn missie om Volendammers als ‘klootjesvolk’ neer te zetten. Het gebruikt het stijlmiddel ‘contrast’ om zijn boodschap over te brengen. Uiteindelijk zal hij ook de gereformeerde Spaanderfamilie niet sparen. Hij schept een nieuw contrast. De eerder respectabele Leendert Spaander verandert op pagina 34 in een wellusteling die de Volendammers als ‘inboorlingen’ zag. Smid gebruikt hiervoor de notities van Frederik van Eeden uit 1915 die het bij Spaander maar een decadente bedoening vond. “De hotelhouder en zijn dochters leeven van de bezoekers en houden het met hen”. Smid spreekt het niet tegen, maar gebruikt het om de onoverbrugbare afstand te schilderen tussen de achterlijke dorpelingen die niets moesten hebben van het kunstenaarsvolk tenzij ze er wat aan konden verdienen en de stedelijk georiënteerde kunstenaarskolonie. Als van Eeden de cultuur van Volendam gezond noemt, zet Smid dat woord tussen aanhalingstekens als ‘gezond’ om duidelijk te maken wat hij daarvan denkt.

Valsheid bij de promotie
Smid schrijft dat hij zich een jaar lang in het dorp heeft ondergedompeld en iedereen heeft gesproken die er toe doet. Beide zijn niet waar. Hij heeft zich hooguit een jaar met zijn boek bezig gehouden, maat dat is wat anders dan een jaar lang het leven van de inwoners van Volendam te hebben meegeleefd. De mensen die hij heeft geïnterviewd zijn nauwelijks representatief te noemen voor ‘iedereen die er toe doet’. Volendam kent nogal wat mensen die zich min of meer intensief bezig houden met de geschiedenis en cultuur van Volendam. Uit deze groep ben ik niemand tegengekomen die door Smid benaderd is om als gids te dienen bij zijn verkenningen. Smid heeft ze gemeden omdat hij liever zijn eigen verhaal samenstelde. Voor dat verhaal heeft hij met zijn uitgever een uitvoerige campagne opgezet. Voor een praatprogramma van omroep Max dat hem een podium voor de promotie van zijn boek bood waren ook Jan Smit en Jan Keizer. Beiden kregen in het programma een exemplaar van het boek overhandigd en werden op die manier betrokken bij de promotie van het boek.
Het is duidelijk dat beiden, Jan Smit en Jan Keizer, zich niet vooraf verdiept hebben in het boek. Het is dan ook de vraag wat hen daarover vooraf is verteld. Smid maakt er geen geheim van dat hij de ‘palingsound’ drie keer niks vindt. In Volendam kwam hij ook muzikanten Smid is in zijn boek helemaal niet vriendelijk over Jan Smit. Diens gewoonheid is volgens hem niet vanzelfsprekend, maar strak geregisseerd. Yolanthe heeft volgens Smid met een ‘d’ de dorpse geborgenheid verruild voor de wereldstad Milaan. En Jan is gelukkig met zijn Liza en betuigt niet alleen zijn eeuwige trouw aan zijn nieuwe geliefde, maar ook aan het dorp. Net als Nick en Simon die een pagina verder netjes getrouwd zijn met een Volendams meisje en de wetten van de palingsound trouw blijven. BZN komt er ook slecht vanaf. Stond bovenaan in de lijstjes met foute dingen van progressief Nederland. Ze braken pas echt door na ‘Mon Amour’ en het ‘tranen trekkende’ optreden van Jan Smit met ‘Mamma’ en volgens de schrijver de palingsound wat later zijn Nederlandse teksten gaf.

Brutaliteit en arrogantie ten top
Je kunt je afvragen hoe brutaal en arrogant je als schrijver moet zijn om juist Jan Smit en Jan Keizer uit te nodigen om in een televisieprogramma als eersten zijn boek over Volendam te ontvangen. Smid met een ‘d’ vond André Hazes als volkszanger echter dan Jan Smit. Natuurlijk kwam de schrijver muzikanten van Volendamse bodem tegen die wel echte (niet-commerciële) muziek maken. Al weer een contrast. Die moeten vechten om bekendheid te krijgen. Ze hebben hun ‘one minute of fame’ gehad in DWDD, maar rekenen niet op de beroemdheid van Nick en Simon, Jan Smit of de 3J’s. Ze leven voor hun muziek volgens de schrijver en zijn tevreden met een miniem loontje, een kamertje en misschien een oud autootje. Contrasten waarmee de Boudewijn Smid zich als schrijver blootgeeft. Hij is een van de ‘progressieve Nederlanders’ die er een politiek correct lijstje van foute dingen op na houdt en bijna alles wat Volendams is (in zijn ogen welteverstaan) komt daar op voor.

‘Volendam is een leugen’
Boudewijn Smid ziet zich volgens een interview met Dichtbij als een soort Geert Mak, die bekend werd door zijn boek ‘Hoe God uit Jorwerd verdween’. De linkse domineeszoon en historicus Geert Mak had bij het schrijven van dat boek alles mee wat Smid niet had. Mak kwam zelf uit Friesland en wist met zijn boek een kern te raken die het boek beroemd maakte  Smid kan niet in de schaduw staan van Mak, maar wist (of zijn uitgever) hem toch over te halen om voor de boekenbijlage van de NRC een recensie te schrijven. De kop werd ‘Volendam is een leugen’. Geert Mak heeft zich daarover later verontschuldigd en enige afstand van zijn recensie genomen. Maar het kwaad was geschied. Peter Louter wees me er op en schreef met verontwaardiging over de karikatuur die van Volendam werd gemaakt om het gelijk van de schrijver te kunnen bevestigen. Daarna ben ik het boek pas goed gaan lezen.

Valse getuigenissen
Een beperkt aantal mensen heeft door het afgeven van een interview meegewerkt aan het boek. De meesten zullen zich niet hebben gerealiseerd wat voor soort boek de schrijver van plan was te maken en zullen hun bijdrage inmiddels betreuren. Een herkenbaar vluchtelingengezin is geanomiseerd in het boek terechtgekomen en vervormd naar het idee van de schrijver: ‘Volendammers moeten niks van vreemdelingen hebben’. Ze zijn terechtgekomen in het hoofdstuk ‘Vreemdelingen in het dorp’ (vanaf pagina 94). Bij het begin van het volgende hoofdstuk: ‘Van vreemde smetten vrij’(vanaf pagina 107) zwaaien ze de schrijver uit. “Nieuwelingen” overpeinst de schrijver, “in een besloten gemeenschap die vers bloed goed kan gebruiken.”. Het is bijna humor omdat het echtpaar dat hij net had gesproken neef en nicht waren.
Volgens de schrijver is Jannig Kwakman een van degenen die zich in het boek tegen Volendam en zijn cultuur afzet. Ze wilde kunstenaar worden, maar “Kunstenaars komen hier van Mars”, zegt ze. Als ze de schrijver de vermolmde zolder vol schilderijen in Spaander laat zien, vertelt ze erbij dat de toenmalige eigenaar de boel op een grote hoop wilde gooien en in de fik steken. Ik geloof niet dat Jannig dat heeft gezegd. Bij zo’n verhaal moet de lezer wel het idee krijgen dat Volendam wordt bevolkt door barbaren en de schrijver gebruikt het met gretigheid.

Ex-burgemeester IJsselmuiden speelt vals in boek met gekleurde verhalen
Echt vals speelt ex-burgemeester IJsselmuiden die duidelijk in de schrijver een prooi ziet om zijn gekleurde verhalen aan kwijt te kunnen. IJsselmuiden komt er uit als een miskende held. Na de Nieuwjaarsbrand haastte IJsselmuiden zich om iedereen te laten weten hoe ellendig bestuurlijk Edam-Volendam er aan toe was door al die Volendamse ambtenaren en Volendamse politici die hij van nepotisme beschuldigt. Het lag allemaal aan hen. De ambtenaren vormden een soort maffia en werkten hem tegen en bevoordeelden tegen de regels in de Volendamse burgers. Het zal vast wel eens gebeurd zijn. Dat IJsselmuiden op het stadskantoor door zijn levenswijze nauwelijks enig gezag had wordt er niet bij verteld. Maar ik heb een betere getuige. Een ambtenaar van personeelszaken die moest meewerken aan de ont-volendamisering van het stadskantoor vond dat eigenlijk onzin omdat ze zelden zulke bekwame en hardwerkende ambtenaren had meegemaakt. Ze werd mede daarom ontslagen. De college informeerde de gemeenteraad dat ze gemakkelijk van haar konden afkomen, maar de gemeente heeft na een rechtszaak een enorm bedrag aan haar moeten betalen. IJsselmuiden heeft ook een sterk verhaal. Toen eens een belastinginspecteur hem wilde spreken over medewerking bij het opsporen van zwartwerkers, werd er ingegrepen door de Volendamse wethouders. Die beschuldigden de arme man van discriminatie. “Waarom wel zwart werk in Volendam opsporen en in de rest van Nederland niet?” IJsselmuiden kon het allemaal horen omdat er op het stadskantoor alleen maar dunnen systeemwandjes schijnen te zijn. Boudewijn Smid gebruikt zijn verhaal als bewijs voor de Volendamse traditie om zich te verzetten tegen de overheid.

Eigen verhaal in boek over betrokkenheid bij de brand
Bont maakt IJsselmuiden het als hij de schrijver zijn verhaal laat optekenen over zijn betrokkenheid bij de brand. Deze keer luidt het verhaal dat hij met zijn auto in het gewoel vast raakte waardoor hij niet in staat was leiding te geven aan de rampenbestrijding en bij de heersende paniek en wanorde naliet een rampenverklaring uit te geven die tot een betere coördinatie zou hebben geleid. Ook nu heb ik betere getuigen, sommigen hebben hun verklaring zelfs op schrift gezet. Zo vertelt een vermoeide vader dat hij zeker een kwartier naast IJsselmuiden in de commandowagen heeft gezeten, maar dat die een volkomen apathische en wezenloze indruk maakte.
Of ook de huidige burgemeester tot de verhalenvertellers behoort is niet geheel zeker. Maar in het boek staat een beschrijving van de actie voor de rehabilitatie van Cees Bont waar nauwelijks een zin van klopt. Van Beek is wel een van degenen die enig belang heeft bij een gekleurde weergave van die geschiedenis. Het is voorstelbaar dat hij als burgemeester in het boek niet sprekend opgevoerd wilde worden.

Kwaadaardig om zo een dorp neer te zetten
De schrijver zet ons neer als een dom, inteeltachtig, homofoob en xenofoob dorp. De gemiddelde opleiding is volgens hem lager dan gemiddeld in Nederland. Over dat laatste heeft hij nog een discussie gevoerd op internet waar hij met tegengestelde feiten om de oren werd geslagen. Het bontst maakt Boudewijn Smid het als hij het nazistische ‘Blut und Bodem’ verbasterd tot ‘Blut und See’. De bedoeling is duidelijk en kwaadaardig. Bij de aanvang van de tweede wereldoorlog woonden er geen enkele jood op Volendam (pagina 115) en we zijn in meerderheid van het Noordsche ras met onze blauwe ogen en lichtblonde haren (pagina 113). De schrijver hoedt zich er wel voor om al te duidelijke conclusies op te schrijven, maar zijn suggestieve notities laten niets te raden over. Ook het neerkijken op Volendam door mensen die menen heel wat beschaafder te zijn, is niet nieuw. Schilders uit het begin van de vorige eeuw zagen het al en brachten het in beeld. Daarom heb ik de Nivo dan ook gevraagd om bij dit ingezonden stuk een afbeelding te plaatsen van Tom Brown (1916) en van Phil May (1899). Ze zijn te vinden in het boek van Veurman. Die laten overduidelijk zien aan welk soort ‘vreemdelui’ Volendammers wél een hekel hebben. Het zijn lieden als Boudewijn Smid die zich als kenners van Volendam een autoriteit aanmeten en die gebruiken om anderen te vertellen waarom ze hun neus moeten ophalen voor Volendam en de Volendammers. Een van de schilders  Werner Kohlsaat die later met een Volendamse trouwde, ergerde zich ook al aan dat soort geschrijf en nam het voor Volendam op in een artikel in de ‘Katholieke Illustratie’ onder de titel ‘eene oasis’(nr. 49 1914/1915).

Laten we het erbij zitten?
Ik ben nog nauwelijks toegekomen aan mijn vele andere bezwaren tegen het boek. De schrijver lijkt het er om te doen zijn geweest om duidelijk te maken waarom Volendam zo massaal op de PVV heeft gestemd en alleen al daarom wel een afstotelijk volkje moet zijn. Hij is niet de eerste, maar wel de enige die zich zo uitgebreid de moeite heeft genomen om te laten zien dat Volendam geen voorbeeld voor Nederland kan zijn.
We zouden het er niet bij moeten laten zitten. Ik stel me voor dat het boek grondig geanalyseerd wordt en gevolgd wordt door een boek met de titel ‘De honderd en een leugens van Boudewijn Smid over Volendam’. Het boek ‘Enclave Volendam’ moet tegen worden gesproken en Nederlanders moet een juister beeld van Volendam en zijn inwoners worden gepresenteerd. Daar hebben we een gezamenlijk belang bij.
Ik zoek sponsors, schrijvers, kenners van de geschiedenis, mensen met verstand van promotie en recht en neerlandici, om, bijvoorbeeld via een daartoe opgerichte stichting, aan de hand van een aantal artikelen een boek te schrijven dat de leugens van Smid ontkracht en om in de media daar aandacht voor te vragen. De gemeente toont geen initiatieven om onjuiste beelden (bijvoorbeeld over cokegebruik) weg te nemen. We zullen het zelf moeten doen. Wie doet mee?  Als we niets doen gaat  het boek van Boudewijn Smid een eigen leven leiden en zullen er weer schrijvers komen die uit zijn boek putten.

Verwijzingen: B.W.E. Veurman, ‘Volendammer Schilderboek’, Kruseman, den Haag, 1979.

                          

Geen opmerkingen:

Een reactie posten