vrijdag 15 februari 2013

Klacht naar Openbaar Ministerie Haarlem

Arrondissementsparket Haarlem

t.a.v. de Hoofdofficier van Justitie

Postbus 601

2003 RP Haarlem

Volendam, 14 februari 2013


 

Betreft: klacht kennisgeving voorwaardelijke niet-vervolging en daar aan gerelateerd persbericht


 

Geachte Mevrouw, mijnheer


 

Van de officier van justitie, De heer Mr. M.J.A.E. Rijssenbeek, ontving ik een kennisgeving, gedateerd te Haarlem op 30 januari 2013, waarin hij mij meedeelt mij, onder voorwaarde, niet te zullen vervolgen voor de verdenking van een strafbaar feit (smaad), dat door zou zijn gepleegd op 20 juni 2012 te Edam-Volendam.


 

In de kennisgeving (bijage 1) wordt gesteld dat ik 'verdacht' wordt van een overtreding. Naar mijn weten is een 'verdachte' in de bestaande rechtspraktijk geen schuldige. Tot mijn verwondering is in het door uw OM uitgebrachte persbericht (bijlage 2) sprake van schuldigheid.


 

Over deze kennisgeving van sepot, heb ik in relatie tot het uitgebrachte persbericht en wat daar aan vooraf is gegaan, een aantal klachten.


 

  1. Het is mij volstrekt onduidelijk welk mogelijk smaaddelict het betreft. Er is geen andere aanduiding dan een aanduiding van naam en plaats, maar die geven mij geen enkele informatie over de aard van het ten laste gelegde en het medium of de omstandigheden waarin is dat zou hebben gepleegd. Ik weet kortom niet waarover dit gaat. Dat acht ik onzorgvuldig te zijn.


     

  2. Inmiddels is mij gebleken dat een exact overeenkomstige omschrijving van de verdenking ook ter kennis is gebracht aan de bestuursleden van de stichting 'Rehabilitatie Brandpreventieambtenaar Cees Bont', de heren Keizer en Schilder. Dat betekent dat het veronderstelde strafbaar feit niet rechtstreeks gerelateerd is aan een van de hiervoor genoemde personen, terwijl, naar ik meen, de wet dat vereist.


     

  3. In het persbericht wordt gesteld dat ik op dezelfde wijze als Keizer en Schilder 'gelieerd' ben aan de stichting. Dit is onjuist en daarom onzorgvuldig. Ik heb diensten verleend aan de stichting, maar daaruit kan nog niet de conclusie worden getrokken dat ik in die hoedanigheid verantwoordelijk ben voor uitingen van de stichting. Ik ben wel verantwoordelijk voor de in de Nivo gepubliceerde columns onder de titel 'kladblok'. Daarin heb ik een aantal keren de kwestie aan de orde gesteld. Daar kan ik op aangesproken worden. Ik wijs er daarbij echter op dat columnisten een zekere vrijheid toekomt die bij de beoordeling van teksten dient te worden meegewogen. De Raad van de Journalistiek heeft daaromtrent in zijn 'leidraad' in artikel 3.1. hierover als uitgangspunt geformuleerd:

"3.1. Columnisten, cartoonisten en recensenten komt een grote mate van vrijheid toe om hun mening te geven over gebeurtenissen en personen. Daarbij zijn stijlmiddelen als overdrijven en bewust eenzijdig belichten geoorloofd. De grenzen van het toelaatbare worden overschreden wanneer cartoons en (passages in) columns en recensies in redelijkheid geen ruimte laten voor een andere karakterisering dan dat zij kwetsend en beledigend zijn voor personen of bevolkingsgroepen".

Ik heb de indruk dat er in de gemaakte afwegingen geen rekening is gehouden met het onderscheid naar de afzonderlijk betrokken personen en er geen rekening is gehouden met de onderscheidenlijke hoedanigheden. Ik acht dit onzorgvuldig en verwijtbaar.

  1. De door de officier van justitie ( verder: ovj/OM) gevolgde procedure wekt bij mij de nodige vragen. Er is een uitnodiging geweest van de politie Kennemerland tot verhoor. Ik ben daar niet op ingegaan omdat de ovj/OM mij niet in kennis heeft willen stellen van de aanklachten. Dat beperkte mijn voorbereiding op een mogelijk verhoor op zodanige wijze dat ik bevreesd was mij niet op de juiste wijze te kunnen verweren tijdens een verhoor. Via de advocaat van één van de verdachten werd vernomen dat de ovj/OM de aanklachten op verzoek van de klagers achter hield omdat die bevreesd waren dat ik en anderen, zoals de stichting, daar in de publiciteit voor de kwestie gebruik van zouden maken. Deze andere verdachte (Bont) heeft na lang aandringen van zijn advocaat de aanklachten in kunnen zien. Uit het oogpunt van gelijkheid had mij eveneens inzage in de aanklachten dienen te worden geboden. Dat zou me de gelegenheid hebben geboden om alsnog op de uitnodiging tot verhoor in te gaan. De weigering van de ovj/OM is overigens merkwaardig te noemen. Het gebeurt bijna dagelijks dat 'verdachten' rechtstreeks of via hun advocaten in de media verschijnen en zich op die manier publiekelijk verweren tegen aanklachten. Dat de ovj/OM toch hiertoe heeft besloten kan ik niet anders zien dan als een tegemoetkoming aan de wensen van de klagers en een negatie van de rechten van 'verdachten'. Ik acht dit uiterst onzorgvuldig te zijn en meen daardoor in mijn belangen te zijn getroffen.


     

  2. Omgekeerd heeft de ovj/OM wel gebruik gemaakt van publiciteit. Daarover heb ik bij hem een klacht ingediend bij de aanvang van de zaak (zie bijlage 3). Bij de beëindiging van de zaak heeft hij wederom een persbericht verspreid onder een paar dag- en weekbladen. Behalve dat ik dit als een soort extra straf beschouw, heb ik ook grote problemen met het laatste persbericht. Behalve wat ik daarover reeds in het voorgaande heb gesteld, zijn deze verder ongeveer dezelfde als welke ik had bij het eerste persbericht. Op zijn minst is de schijn aanwezig dat hier sprake is van een bevooroordeelde mening die beïnvloed is door de klagers.


     

  3. Door de advocaten is tijdens het in het persbericht genoemde 'kort geding' naar voren gebracht dat er in bepaalde omstandigheden er recht is op 'to shock and offend' overeenkomstig het Europese recht. De kort gedingrechter heeft dat in ieder geval erkend voor zover dat over de kwestie 'rehabilitatie' ging. Deze nuancering ontbreekt geheel in het persbericht. Daarin is slechts sprake van "Aanleiding voor de aangiftes waren de uitlatingen die door verschillende personen zijn gedaan in publicaties rondom de wijze waarop de gemeente is omgegaan met het ontslag van een brandpreventieambtenaar. Hier is, door een onjuiste weergave van het vonnis, sprake van onzorgvuldigheid. Deze weergave schept immers een onvolledig beeld van het vonnis.


     

  4. Een zichtbare afweging of er voor ons redenen waren overeenkomstig SR artikel 261 lid 3, heeft niet plaatsgevonden. De ovj/OM gaat er kennelijk vanuit dat de autoriteiten die door mij en de stichting in de publiciteit werden aangeklaagd onberispelijk hebben gehandeld en geen redenen hebben gegeven voor een stevige aanpak in de publiciteit. In het persbericht wordt daarover bericht: "…..en het is niet zonder meer aan het OM om een inhoudelijk oordeel te vellen over kwesties waarover burgers naar buiten treden." Dat doet het OM in haar perspublicatie echter wél. Het OM wekt in het persbericht de indruk dat termen als machtsmisbruik, intimidatie, pesten en niet integer handelen onterecht zijn gebruikt en daarom een overtreding behelzen. Een daad kan niet worden beoordeeld als wordt afgezien van de feiten en omstandigheden welke de oorzaak zijn van de daad. De ovj/OM heeft dat genegeerd en dat is onzorgvuldig te noemen. Nog onzorgvuldiger is het als hij in een persbericht de indruk wekt dat de gebezigde termen ten onrechte zijn gebruikt en er daarom geen redenen zijn voor het oordeel dat die termen inhouden.


     

  5. De meest onzorgvuldige zin uit het persbericht acht ik te zijn: In dit onderzoek heeft het OM geconstateerd dat de Stichting en de drie daaraan gelieerde personen (W.I.M. Keizer, P.J. Louter en H.M. Schilder) zich in diverse publicaties schuldig hebben gemaakt aan de strafbare feiten smaad en belediging. Dat is nogal in strijd met de feitelijke kennisgeving van 30 januari waarin slechts sprake is van de verdenking bij één enkel feit. De ovj/OM maakt zich hiermee schuldig aan uitlokking van onjuiste conclusies die in media uit het persbericht worden getrokken. Als bewijs daartoe overleg ik als bijlage (4) een artikel uit het dagblad Waterland van 2 februari 2012 dat opent met de kop 'Justitie laat smaad onbestraft'.


     

  6. In de kwestie waar het om gaat, distantieer ik me niet van uitlatingen als: machtsmisbruik, intimidatie, pesten en niet integer handelen. Het oordeel dat de kort gedingrechter daar aan heeft verbonden voor wat betreft de vaststellingsovereenkomst, wordt thans in beroep bestreden. Dat oordeel was gebaseerd op zijn overweging dat het om een aangelegenheid tussen Bont en de gemeente Edam-Volendam ging en te zien was als een interne aangelegenheid tussen een werkgever en een werknemer. Dat is onjuist. Ook de gemeente heeft naar aanleiding van een bezwaarschrift het op basis van jurisprudentie gevormde oordeel van de bezwaarschriftencommissie van Edam Volendam -dat het tevens een bestuurlijke aangelegenheid is- overgenomen. De feiten rond de rehabilitatie en de vaststellingovereenkomst zoals die door de stichting RCB zijn vastgelegd in het rapport 'Afgebrand', laten een oordeel, dat de ovj/OM als een overtreding ziet, wel degelijk toe. De gemeente Edam-Volendam is bij verschillende gelegenheden niet bereid geweest om de betwiste gebeurtenissen te laten onderzoeken en heeft zich toegelegd aan het toedekken van die gebeurtenissen. Dat de ovj/OM zich er van afmaakt met de mededeling in het persbericht ""…..en het is niet zonder meer aan het OM om een inhoudelijk oordeel te vellen over kwesties waarover burgers naar buiten treden" lijkt een uitvlucht te zijn die verbergt dat hij in feite de klagers ondersteunt in het toedekken van de waarheid.


     

  7. Er is nog steeds sprake van toedekking van de feitelijke oorzaken van de ramp. De ovj/OM maakt zich hier mede schuldig aan door in het persbericht op te roepen de zaak te laten rusten in het belang van slachtoffers van de brand die door publicaties weer herinnerd zouden worden aan de voor hen traumatische nieuwjaarsbrand. De ovj/OM maakt zich hier tot spreekbuis van de gemeente Edam-Volendam die haar eigen redenen heeft om de zaak in de vergetelheid te doen raken. Het argument is door de advocaat van de gemeente bij het kort geding naar voren gebracht. De kort gedingrechter heeft dat, waarschijnlijk vanuit goede bedoelingen maar kennelijke onwetendheid, overgenomen in zijn vonnis. De ovj/OM heeft dat nu weer overgenomen. Het argument is echter onjuist. Er zijn nog tal van slachtoffers die onder andere met de schuldvraag worstelen. Het laatste woord is daar nog lang niet over gezegd. De ovj/OM negeert echter dat soort gevoelens en kiest voor steun aan de gemeente Edam-Volendam die het grootste belang heeft om een aantal zaken onbesproken te laten.


 

  1. Het is wellicht niet geheel als toevallig te beschouwen dat de ovj/OM tot zijn besluit is gekomen nadat de gemeente de zaak met Cees Bont, voor wie ik ben opgekomen, heeft geschikt. Gezien de aard van het uitgebrachte persbericht kan ik niet aan de indruk ontkomen dat er gezocht is naar een afronding die de klagers tevreden kan stellen door een besluit tot niet vervolging publicitair het aanzien te geven van een publieke schandpaal.


     

  2. De bij het sepot opgelegde proeftijd lijkt meer demonstratief van aard te zijn dan praktisch. De houdbaarheid van de verdenking in een strafproces staat geenszins vast. De 'voorwaardelijkheid' lijkt daarom een dreigement in te houden die als doel heeft ons te willen beletten onze doeleinden na te streven door het aan de kaak stellen van autoriteiten. Heeft de ovj/OM werkelijk beoordeeld of wij redenen hebben de 'integriteit' van betrokkenen aan de orde te stellen? Daarnaast tenslotte heeft eigenlijk iedere Nederlander in zekere zin 'voorwaardelijk'. Tegen iedereen kan immers een zaak wegens 'smaad' worden geopend als daarover al dan niet terecht een aanklacht wordt ingediend.


     

  3. Alles overwegende kan ik geen vrede hebben met de aanpak door de ovj/OM. Ik acht zijn conclusie niet terecht. Deze is dan ook niet betwist geworden door advocaten of beoordeeld door een rechter. Nog minder terecht acht is de perspublicaties die bij het begin en einde van deze zaak zijn uitgebracht en zijn te zien als een bevooroordeelde inmenging in een lokale discussie ten gunste van autoriteiten wiens schuldige nalatigheid bij het ontstaan van de Nieuwjaarsbrand ten onrechte niet strafrechtelijk gewogen zijn.


     

  4. Er is alle reden om het einde van mijn brief van 26 juni 2012 nog eens in extenso te herhalen: "Door de gekozen aanpak is de schijn ontstaan dat u gevoelig bent voor druk die klagers op u zouden kunnen hebben uitgeoefend en u in die zin niet de indruk heeft vermeden dat u reeds bij de aanvang van het onderzoek blijk zou hebben kunnen gegeven van bevooroordeeldheid en partijdigheid. De veronderstelling dat u gevoelig zou kunnen zijn geweest voor door klagers op u uitgeoefende druk zal ik dienen te bespreken met mijn advocaat omdat het mijn ongerustheid wekt over een eerlijke en objectieve benadering door het OM. Mijn belangen zouden daardoor kunnen worden geschaad en de gewekte vrees daarvoor zal van invloed kunnen zijn op mijn houding tijdens het onderzoek en wat daarop kan volgen en onbedoeld en ongewild kunnen bijdragen aan een door vrees en wantrouwen bepaalde houding waarmee ik mijzelf mogelijk zou kunnen schaden. Het is daarom de vraag of er nog sprake kan zijn van een eerlijk proces. Mijn vertrouwen is geschaad.

Naast de door mij in casu veronderstelde onzorgvuldigheid zijn het voorts de regelmatige berichten over tunnelvisie en bevooroordeeldheid bij de berechting van verdachten, die bepaald niet bijdragen aan mijn vertrouwen dat altijd gerekend kan worden op een objectieve eerlijke rechtsgang. " Op deze brief heb ik een nietszeggend antwoord ontvangen, waaruit ik geen andere conclusie kon trekken dan dat mijn klacht van destijds niet serieus is genomen. Het laatste persbericht mag daar toch wel een overduidelijk bewijs van worden genoemd.


 

  1. Uit het geheel kan ik, alles overwegende, geen andere conclusie trekken dan dat de gang van zaken wijst op een grote mate van partijdigheid in een kwestie waarin daders door het OM uiteindelijk als slachtoffers worden gepresenteerd. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de klagers ruimhartig in de gelegenheid zijn gesteld om invloed uit te oefenen op het persbericht.

    Het paradoxale in dit geval bestaat uit een voor mij smadelijk te achten persbericht bij een verdenking jegens mij van smaad en daardoor het karakter aanneemt van een onrechtmatige daad. Het is een voorbeeld van 'naming and blaming'.


 

Ik leg deze klacht bij u neer met het uitdrukkelijke verzoek een gerectificeerd persbericht uit te brengen met een tekst die wél zorgvuldig kan worden genoemd en met de erkenning dat het eerder uitgebrachte persbericht onzorgvuldig was. Daarnaast verzoek ik de uitspraak van de ovj/OM te (doen) heroverwegen en bij voorkeur in te trekken met een begeleidend persbericht. Voor het overige behoud ik mij alle rechtsmogelijkheden voor om de aanpak van de ovj/OM/OM te bestrijden.


 

Hoogachtend,


 


 

P.J. Louter


 


 

Karveel 12, 1132 GT Volendam

O299 363669


 

Bijlagen: Kennisgeving Voorwaardelijke Niet Vervolging OO/MRIJ van 30 januari 2013

Persbericht OM

Mijn brief van 26 juni 2012

Publicatie Dagblad Waterland d.d. 2 februari 2013


 


 


 


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten